Ziekte Genezing

 

 

Therese Neumann viel gedurende haar hele jeugd op door een grote vitaliteit en beschikte over meer dan normale lichamelijke kracht en daarom was ze algemeen bekend. Het begin van haar ziektes, totdat ze geheel verpleegd moest worden, is precies te dateren op 10.03.1918.

 

 

 

Op deze zondagmorgen hielp Therese urenlang bij het blussen, terwijl ze op een kruk stond en 10-15 kg zware emmers met water vanaf de plek waar ze stond met alle haar kracht omhoog duwde, totdat een hoogte van 2,70 m was bereikt. Na twee uur werken en geheel doornat en uitgeput, voelde ze plotseling een stekende pijn in de rug en de blusemmer viel haar uit haar hand. Ze kon alleen nog gebukt en met hevige pijn lopen – met het gevoel, dat ze geen steun meer in de rug had. Ondanks blijvende zwakheid en pijn dacht eerst niemand aan langdurige gevolgen van dit ongeval gedurende het werk, zij deed haar best zolang mogelijk door te werken.

 

 In het zelfde jaar volgden nog meer, voor een deel zware ongevallen. Begin april 1918 viel ze met een zak aardappelen achterover van een stenen keldertrap. Omdat ze thuis niet beter werd, verwees de behandelende arts, Dr. Göbel, haar naar het ziekenhuis. Hier werd ze na de diagnose ‚maagverzakking’ met bedrust en vasten behandeld. Ze kreeg alleen melk te drinken. De hevigste van de rug uit gordelvormig naar voren uitstralende pijn behandelden de artsen met morfine, omdat ze met andere middelen de pijn niet konden verzachten. Na meer dan 7 weken werd ze na de klinische behandeling als niet genezen ontslagen. Omdat de artsen blijkbaar haar situatie niet konden inschatten, werd de toen regelmatig gebruikte nooddiagnose van ‚Hysteria Traumatica' gesteld. Hier moet worden bedacht, dat deze diagnose niet een hysterie volgens de huidige definitie betekent, hij moet meer in het licht van de wetenschap toen worden gezien.(Klosa, pag. 55 e.v.)

 

 Therese spaarde zich ook later niet; bij een nieuw ongeval op 01.08.1918 viel ze bijna twee meter achterover van de ladder en bleef bewusteloos liggen. Door deze ongevallen die na elkaar plaatsvonden, verslechterde haar gezondheidstoestand enorm. Na een griepinfectie in oktober van dat jaar, werd ze door toenemende lichamelijke zwakheid bedlegerig, uiteindelijk kon ze niet eens meer in bed overeind zitten. Ze was voor haar verpleging geheel op de hulp van haar familie aangewezen.

 

 

 

In de maanden daarna kreeg ze ook nog last van krampen en reflexen in verschillende delen van haar bovenlichaam, daardoor beet ze als gevolg van de krampen in het kaakgewricht alle snijtanden kapot, waardoor tandvlees- en kaakbotontstekingen ontstonden.

 

 Nadat sinds de zomer van 1918 voor haar ogen een zich telkens herhalend trillend beeld was ontstaan, werd ze in maart 1919 geheel blind. Een paar weken later volgden oorsuizingen, gehoorproblemen en tenslotte doofheid. De oorspronkelijke vitale en krachtige Therese was volkomen blind, doof, leed aan kwellende pijnen en plotseling beginnende krampen, en had bovendien - vanwege de bedlegerigheid- last van stinkende wonden. Na medische behandelingen die geen succes hadden, moest elke hoop op een verbetering van de gezondheid bij deze geheel hulpeloze zieke als tevergeefs worden beschouwd. Een aantal keren leek het erop, dat ze zou gaan sterven.

 

 In deze situatie motiveerde de Therese sinds 1919 behandelende arts, Dr. Seidl, de aanvraag voor invaliditeitsuitkering met ongeval gedurende het werk, om de in deze ook financieel hachelijke situatie verkerende familie te helpen: “Zeer ernstige hysterie met blindheid en een gedeeltelijke verlamming. De ziekte wordt als gevolg van een ongeval beschouwd, omdat de patiënte na algemene verklaring vroeger een volkomen gezond, zeer krachtig en vlijtig meisje was, dat als knecht werkte, uit een niet belaste familie komt en pas sedert de brand ziek is." (Klosa, pag. 27) Hoewel een precieze ordening van de ziekte niet mogelijk scheen, waren de klachten als gevolg daarvan nu toch zo duidelijk, dat een volledige invaliditeitsuitkering werd verstrekt.

 

 Thereses lichamelijke achteruitgang ging maar door. Zo kreeg ze verlammingen, hoofdzakelijk aan de linker kant, die na informatie van Dr. Seidl zelfs met de sterkste stroomschokken niet waren te beïnvloeden. Vanaf 1922 werden ook de spieren nodig voor het slikken, daardoor aangetast. Bovendien had ze telkens zweren in de keel die zo waren opgezwollen, dat ze af en toe niets kon eten en alleen maar moeilijk kon ademhalen.

 

 

Een beslissende verandering deed zich voor in het jaar 1923. Op 29.04. om 6 uur vroeg kon Therese plotseling weer zien, gelijktijdig waren druk en pijn in het achterhoofd ineens verdwenen. Sinds het blind worden 4 jaar en 1 maand geleden waren verschillende medische en niet-medische therapiepogingen zonder succes gebleven. Later bleek, dat op deze dag de zaligverklaring van de door haar vereerde Therese von Lisieux plaatsvond.

 

 Ongeveer 2 jaar later op 17.05.1925, de dag van de heiligverklaring van Therese von Lisieux, kon Therese plotseling weer rechtop zitten en met kleine passen rondlopen. Voor deze plotselinge evenals onverwachte genezing van haar verlammingen kon geen medische verklaring worden gegeven, ook niet voor een verdere genezing na 30.09.1925, die het haar mogelijk maakte weer geheel zelfstandig te lopen.