Visionen

 

 

Het begrip is aan het Latijnse‚ visio' ontleend, wat vertaald‚ zien, aanblik, verschijning, visie' betekent. Wanneer het betrekking heeft op de religieuze mens omschrijft het de onverwachte aangrijpende, als een film verlopende vertoning, waarin de visionair schijnbaar onafhankelijke aspecten aan gene zijde van de betreffende zintuiglijke empirische omstandigheden waarneemt. Vaak zijn visioenen verbonden met geluiden of ook andere zintuiglijke indrukken.

 

Therese kreeg de eerste keer een visioen op 04.03.1926, toen Jezus haar in de tuin van Getsemane op de Olijfberg verscheen. Sinds die tijd hielden de visioenen tot aan haar dood op 18.09.1962 aan.

 

 

De inhoud van haar visioenen betrof de eerste keer gedurende de vastentijd in 1926 de lijdens- en stervensgeschiedenis van Jezus. Later beleefde ze ook andere fragmenten uit het evangelie (bijv. het kerstverhaal), uit Handelingen der Apostelen, (bijv. de pinkstergebeurtenis), uit de Openbaring en uit levensbeschrijvingen van heiligen.

 

 De belevenis van het visioen had steeds het volgende verloop: Beelden kwamen plotseling en spontaan op. Het kon gebeuren, dat ze gedurende een gesprek, een wandeling, bij een autorit of midden in het werk een visioen kreeg. Vervolgens kwam ze in een extatische toestand, waarin ze niet meer aanspreekbaar was, maar geheel ingenomen en geboeid door de gebeurtenissen. Zelfs speldenprikken in haar huid of een in haar ogen gericht fel schijnwerperlicht nam ze niet meer waar. In deze extase beleefde ze de scènes uit geschiedenissen, zoals die hierboven zijn beschreven. Ze beleefde deze gebeurtenissen niet alleen maar als toeschouwer – in zekere zin op afstand -, maar alsof ze daar aanwezig was, dus betrokken bij de gebeurtenis. Ze voelde bijv. de warmte van Jeruzalem, nam verschillende geuren waar, beleefde pijn en vreugde mee en verstond, wat in de vreemde taal werd gesproken. De toeschouwer kon auditief niet begrijpen, wat er in haar visioen gebeurde. Vanuit Thereses mimiek, gebaren en houding kon men echter veel opmaken. Het verloop van de visioenen werd vaak door rustpauzes onderbroken.

 

Na de extase raakte ze in zichzelf gekeerd. In deze fase kon Therese, als ze werd aangesproken met een antwoord of een gebaar reageren. Vooral kon ze over dat wat zoëven gebeurd was getuigen. Niet alleen de plaatselijke priester Joseph Naber, maar ook diverse exegeten en taalwetenschappers gebruikten deze tijd, om informaties over hun onderzoeksgebied te krijgen. Steeds weer verbaasden degenen die ter zake kundig waren zich over Thereses juiste beschrijvingen van de geografische, politieke en sociale omstandigheden in Palestina ten tijde van Jezus en ook de overeenkomst met de Heilige Schrift resp. met de levensloop van heiligen (zie ook hoofdstuk taalfenomenen).

 

Na de toestand van het in zichzelf gekeerd zijn, kwam ze weer in het ‚normale' leven, de gewone toestand. Ze kon zich wel de inhoud van de visioenen herinneren, maar niet de uitspraken, die ze in de in zichzelf gekeerde toestand had gedaan.

 

 

Om de visioenen gedurende de extase filmisch en de verklaringen in de in zichzelf gekeerde toestand op te nemen, gaf de bisschop van Regensburg, Michael Buchberger, reeds in het jaar 1928 Thereses broer Ferdinand de opdracht, film- en geluidsopnames te maken. Zo is er tegenwoordig over Therese Neumann heel veel geluids- en beeldmateriaal. Een andere belangrijke originele bron vormen de dagboekaantekeningen van Joseph Naber, die van 1926 - 1962 zijn waarnemingen en verklaringen van Therese bij vele visioenen had opgeschreven.

 

 

Voor Therese zelf betekenden de visioenen enerzijds een grote vreugde, anderzijds een belasting. Aan de pastoor van de naburige gemeente Münchenreuth, Leopold Witt, verklaarde zij haar instelling m.b.t. de fenomenen als volgt: "Dat ik visioenen heb, daar kan ik niets aan doen. Ik zie mezelf als werktuig, waarover God willekeurig om Zijn plannen te verwezenlijken mag beschikken. Wanneer bijvoorbeeld nu mijn merkwaardige wonden zouden verdwijnen en ik ook geen visioen meer zou krijgen, dan zou mij dat ook goed zijn. Het maakt me niet uit of ik visioenen krijg of niet. Gedurende het visioen „kijk“ ik. Ik ben dan zo geheel alleen met de lieve Heiland bezig, dat ik voor mezelf geen tijd meer over zou hebben, om verder ook nog aan mij te denken." (Witt, pag. 188 e.v.)