Mystieke betrekkingen

 

 

Mystiek duidt volgens de opvatting van de katholieke kerk op bovennatuurlijke handelingen of toestanden, waartoe de mens door eigen inspanning en kracht niet in staat is. Ze komt voort uit een handeling van de genade van God, waardoor God inzicht openbaart, waarvoor het vermogen van de mens niet toereikend is. De openbaring kan zich enerzijds op het aanschouwen van God, anderzijds op het aanschouwen van heiligen, engelen en overige schepselen richten. (Poulin, pag. 5 e.v; pag. 61)

 

Naar Thereses mystieke vereniging met God bijv. bij de ontvangst van de Heilige Communie, naar de historische beschouwingen van de heilsgeschiedenis van Jezus, Handelingen der Apostelen, de Openbaring en levensloop van heiligen is vooral in de hoofdstukken ‚Visioenen‘, Taalfenomeen‘‚ Advies en Instructies’ verwezen. Haar opvatting betreffende hemel en vagevuur moeten eraan toe gevoegd worden. Inkijk in de hel kreeg ze niet, alleen de gevallen engelen zag ze bij het visioen van de gevallen engel en bij het visioen van de verzoeking van Jezus (Steiner, Visioenen, 2e deel, pag.134).

 

Verklaringen m.b.t. het verduidelijken van de gebruikte begrippen van de zogenaamde laatste dingen, volgens de leer van de katholieke kerk: (vergelijk hierna Denzinger-Hünermann; Holböck, vagevuur, pag. 23 e.v.)

 Met de dood eindigt niet het menselijke bestaan, maar de elementen lichaam en ziel scheiden zich. Slechts het met bewustzijn en wil begaafde element, de ziel, bestaat in de tussentijd tot aan het Laatste Oordeel verder.(DzH: Denzinger-Hünermann, 4653). Direct na de dood vindt een individueel gerecht plaats, waarbij de ziel voor de hemel, voor de reinigingsplaats, of voor de hel wordt bestemd. (DzH: Denzinger-Hünermann, 857 e.v.).

 

 De toegang naar de hemel staat open voor die zielen, die na de doop geen zonde meer hebben begaan (DzH 1305), die op aarde of op de plaats van reinigingsplaats volledig zijn gereinigd of genoegdoening verschaft hebben (DzH 1305) of kinderen die na de doop nog voor het gebruik van de vrije wil zijn gestorven (DzH 1000). Deze zaligen zien het goddelijk wezen en de goddelijke verschijningen in een direct visioen en van aangezicht tot aangezicht (DzH 1000).

 

 Naar de reinigingsplaats, genoemd purgatorium of vagevuur, gaan de zielen van de mensen, die weliswaar in genade zijn gestorven – en daarmee aandeel aan de gemeenschap van de heiligen hebben – maar nog niet volkomen genoegdoening hebben verschaft voor hun zonden en zondestraffen (DzH 1580). Het wezen van de loutering bestaat uit een tijdelijk begrensde uitsluiting van het zalige aanschouwen van God, dus een straf die voor elk van de verdoemden verschillend is.(DzH 4657).

 Deze arme zielen kunnen zich uit hun lot zelf niet bevrijden, maar zijn op voorspraak van anderen, waarschijnlijk zaligen of gelovigen, op aarde aangewezen. (DzH 1405). Voor de gelovigen op aarde bestaat de mogelijkheid van hulp in het brengen van misoffers, gebeden, aalmoezen, boetedoeningen, andere goede werken en aflaten (zogenaamde bidprenten) (DzH 1753, 1820, 3363).

 

 

De zielen van in vrije beslissing tegen God gezinden en zonder berouw naar de huidige opvatting van doodzonde, gestorvenen, komen in de hel.(DzH 443, 1306). Daar zijn ze van de aanschouwing van God beroofd en voor eeuwig gestraft. (DzH 1002, 1306, 4657). De straf van de hel wordt gekenmerkt door pijn, marteling en vuur. (DzH 2626).

 

Thereses mystieke aanschouwing van de hemel vond regelmatig op Allerheiligen plaats. Pastoor Naber noteerde naar aanleiding hiervan op 01.11.1928 de volgende aantekening in zijn dagboek: „Vroeg om 6 uur mag Therese in de hemel kijken. In het eerste beeld ziet ze de Heiland, omgeven door Maria, Jozef, de apostelen, de 24 oudsten, de aartsengelen en hun grote gevolg van andere engelen. Op de tweede afbeelding ziet ze de Heiland te midden van de maagdelijke zielen (de priesters, ordemensen en maagden), op de derde te midden van de overige heiligen. Enige daarvan herkent ze zelfs, omdat ze hen in de visioenen heeft gezien of zelfs op aarde nog heeft gekend. Allen verschijnen als zuivere lichte gestaltes, behalve de Heiland ziet ze er twee met een aureool omgeven, Maria en Elias. Ze is zo verrukt over wat ze gezien heeft, dat ze zeer vurig naar de dood verlangt ...“ (Naber, pag. 75 e.v.)

 

Een dag later, op Allerzielen, keek Therese in het vagevuur. In de dagboekaantekeningen van pastoor Naber van 02.11.1928 staat: „Vandaag ligt Therese daar rustig terwijl ze pijn heeft en zich verlaten voelt, is zelf een arme ziel. Twee keer, ’s morgens en ’s avonds mag ze een bezoek aan het vagevuur brengen. Met een onbeschrijflijk verdriet, ziet ze de zielen daar als lichtgestaltes, die nog niet geheel rein zijn. Ze ziet ook hier weer een aantal bekenden, enige van hen vragen haar om hulp.“ (Naber, pag. 76). Maar niet alleen op Allerzielen ook op andere dagen ontmoet ze arme zielen, die haar smeken om voorspraak.

 

De voorspraak voor de arme zielen lag Therese zeer na aan het hart. Ze had veel medelijden met de lijdende arme zielen en offerde voortdurend gebeden en zoenoffers voor hun verlossing. (Gelig, pag. 229 e.v.) Vaak mocht ze zielen uit het vagevuur bevrijden en beleven hoe het betreffende ziel haar dankbaar was en in de hemel werd opgenomen (Steiner, Visioenen, 2e deel, pag. 145 e.v.)

 

Het idee van het offer- of zoenlijden is gebaseerd op de Christelijke leer betreffende het lijden van Christus, waarbij hij door zijn plaatsvervangend lijden de zonden van de mensheid verzoent en de mensen door zijn volkomen lijden van de oerzonde bevrijdt. Met het oog op de volmaaktheid van zijn lijden en het volbrachte verlossingswerk rijst de vraag, of het zoenlijden van mensen nog zinvol is. De kerk bevestigt dit met de motivatie dat de gemeenschap van de gelovigen een eenheid vormt en dat alle offergaven van de gehele christenheid ten goede komen en de verlossing van de gehele wereld dienen.(DzH 3363) Therese vat de betekenis van het menselijke zoenlijden in volgende eenvoudige woorden samen: „De Heiland is rechtvaardig. Daarom moet hij straffen. Hij is echter ook goedig en wil helpen. De zonde die is gebeurd moet hij bestraffen. Wanneer echter een ander het lijden overneemt, dan wordt aan de rechtvaardigheid voldaan, en de Heiland krijgt vrijheid voor zijn goedheid.“ (Gerlich, 1e deel, pag. 300)

 

Hoe belangrijk voor Therese de verlossing van de arme zielen was, bewijst de nalatenschap aan haar broer Ferdinand: „Vergeet de gestorvenen niet. Bid elke dag voor de gestorvenen, bid niet alleen voor hen, maar offer alle moeilijkheden die nu op je toekomen, voor de gestorvenen op. Zolang ze leven bekommeren we ons om hen en proberen ze te helpen. Nu ze onze hulp nodig hebben, denken we meestal helemaal niet meer aan hen. Ze wachten er echter op en hebben onze hulp nodig. Ze kunnen zichzelf niet helpen. Daarbij staan ze ons aan de gene zijde nader, dan ze ons in het leven konden staan” en zeer nadrukkelijk voegde ze eraan toe: „Houd dit, wat ik je heb gezegd, niet alleen voor jezelf, maar zeg het alle mensen, die je ontmoet!“.